Veel werkgevers zeggen de werknemers een pensioen toe op basis van beschikbare premie.

Hieronder gaan wij erop in hoe realistisch de pensioenverwachtingen zijn bij een gekozen hoogte van de premie gebaseerd op een jaarlijks te behalen rendement van 4%. Kloppen de aannames bij de verwachte pensioenuitkomsten? Zitten we (werkgever en werknemersvertegenwoordiging) wel op de goede weg naar een realistisch pensioen voor de werknemers? En zo nee, moet de pensioenstaffel dan niet aan de orde worden gesteld in een overleg met de werkgever?

De verandering van de pensioendatum op 1 januari 2018 is hier misschien een mooi moment voor.

 

Wat is er aan de hand?

Als de kosten voor de meest voorkomende pensioenregeling, middelloon (met – voorwaardelijke-) indexatie te hoog worden, grijpen veel (pensioenadviseurs van) werkgevers naar het middel om over te stappen naar een pensioensysteem gebaseerd op beschikbare premie.

 

Er worden pensioenprognoses gemaakt en deze prognoses komen vaak mooi uit. De premie wordt lager dan de premie zou worden als de middelloontoezegging gecontinueerd zou worden en de pensioenuitkomsten zien er voor de medewerkers goed uit. Iedereen blij zou je zeggen.

 

Maar hoe zit het eigenlijk met de prognoses die pensioenuitvoerder leveren? Hoe realistisch is het dat deze ook behaald worden en worden de werknemers niet opgezadeld met een onzeker pensioen en een verwachting waarvan we nu al kunnen concluderen dat deze niet realistisch is en niet aansluiten bij de wensen en verwachtingen van de werknemers?

 

Beschikbare premie, life cycle en prognoses

Het ministerie van Financiën heeft een aantal leeftijdsafhankelijke premiestaffels gepubliceerd (jaarlijks 4%  of 3% te behalen rendement). De meeste bedrijven met een beschikbare premieregeling maken hiervan gebruik.

Voor de bepaling van de hoogte van de leeftijdsafhankelijke staffel is een berekening gemaakt hoe hoog het pensioen zou kunnen worden uitgaande van een jaarlijks te behalen rendement (4% of 3%).

Het uitgangspunt van de maximale staffel is een pensioen van 75% van het gemiddeld verdiende salaris.

Tot zover prima dus, alleen dan moet het ingerekende rendement wel gehaald worden, immers anders wordt het pensioen (fors) lager.

 

De afgelopen jaren zijn de  uiteindelijke pensioenen erg tegengevallen en daarom is het zelfs toegestaan om (tijdelijk, zo lang de rendementen laag blijven) gebruik te maken van een lager verwacht rendement (hoe lager het verwachte rendement hoe hoger de jaarlijkse inleg mag zijn).

 

De toegezegde premie wordt belegd in een life cycle. Een model dat erop ingesteld is dat hoe dichter de werknemer bij de geplande pensioendatum komt des te lager het beleggingsrisico wordt. Het mag immers niet zo zijn dat het pensioenkapitaal kan verdampen als de beurs lager is.

 

De pensioenuitvoerder gaat er vanuit dat er in de toekomst rendementen worden behaald en deze zijn verwerkt in de prognoses. Hoe zit het met deze verwachte rendementen?

 

Leeftijdsafhankelijke premiestaffel, prognoses en inflatie

De leeftijdsafhankelijke premiestaffel gaat uit van een jaarlijks te behalen rendement en geeft aan de hand hiervan een prognose voor het uiteindelijke pensioen van de werknemer. De life cycle gaat uit van beleggingen in aandelen en obligaties. Hoe ouder de werknemer wordt des te meer er belegd wordt in obligaties.

In de uitgangspunten voor de bepaling van de hoogte van de premiestaffel is geen rekening gehouden met toekomstige waardedaling van het pensioen door inflatie. Als er inflatie is, zal de waardevermindering gecompenseerd moeten worden door een hoger te behalen rendement op de beleggingen.

 

Dit betekend dat als de pensioenuitvoerder uitgaat van een rendement van 7% op aandelen en 4% rendement op obligaties, de stijging na inflatie (laag ingeschat op 2%) dus 5% en 2% zal zijn. Tevens zal wat extra rendement behaald moeten worden voor de kosten die de belegger rekent (0,25%-0,50%).

 

Verwachte rendementen en historische rendementen.

Ondanks dat het verleden geen voorspellende waarde heeft is het wel goed om ook hiernaar te kijken.

De MSCI world index liet sinds 1969 een stijging zien van 8,3% en de afgelopen 20 jaar van 4,5%.

Er moet hierbij rekening worden gehouden met een inflatie in Nederland sinds 1969 van 5,9% en de afgelopen 20 jaar van 3,4%.

Dit betekend over deze periodes een netto rendement van 3,8% en 1,2%, terwijl 4,45% benodigd was. En dit als er volledig in aandelen zou zijn belegd, wat in de life cycle niet het geval is.

Het netto rendement (na inflatie) op obligaties ligt onder de 1%.

Dit nog afgezien van de rente op de pensioendatum die momenteel historisch gezien erg laag is, maar als deze boven de 4% komt er zeker sprake zal zijn van (forse) inflatie.

Om deze reden is sinds vorig jaar doorbeleggen na pensioendatum mogelijk. Een goede zaak, maar met extra risico voor de werknemers.

 

Hiervan uitgaande kunnen enkele conclusies getrokken worden:

  • De prognoses die worden gepresenteerd kunnen mooi uitkomen, maar zijn wel op basis van het huidige inkomen. De inflatie was de afgelopen 50 jaar bijna 6% en de afgelopen 20 jaar bijna 3,5%.
  • Jonge werknemers (die vooral in aandelen beleggen) kunnen (in de life cycle die tot een jaar of 50 -dit verschilt per life cycle en pensioenuitvoerder- vooral in aandelen belegd) aan het begin van hun carrière best redelijk uitkomen. Zij lopen wel een fors beleggingsrisico;
  • De kans dat oudere werknemers niet goed uitkomen bij een leeftijdsafhankelijke premiestaffel is erg groot. Meer dan 2% rendement behalen op obligaties na inflatie is niet erg realistisch, dus komen zij vanaf een jaar of 50 tekort;
  • Een leeftijdsafhankelijke premiestaffel gebaseerd op een rendement van 4% geeft naar verwachting aanzienlijk lagere pensioenuitkomsten dan de pensioenaanname van 75% van het gemiddeld verdiende salaris.

 

Advies

Ons advies is dan ook om het volgende na te gaan:

  • op welk % verwacht rendement is de leeftijdsafhankelijke premiestaffel gebaseerd;
  • laat onderbouwen aan de hand van de onderliggende aannames van het te verwachte rendement op aandelen, obligaties en de inflatie of het pensioen in de buurt komt van de pensioenverwachtingen;
  • sluiten de uitkomsten aan bij de verwachtingen die werknemers van het pensioen hebben? En past de pensioenregeling bij het pensioen dat past bij de onderneming en de visie van de werknemers(vertegenwoordiging)?

 

Of er is een realistische verwachting dat de pensioenen redelijk uitkomen (wel met beleggingsrisico en het risico dat we in de toekomst gemiddeld langer leven en het pensioen toch nog lager uitkomst dan de aannames van nu) of er is een realistische onderbouwing om iets aan het pensioen te doen. Allebei goed.

 

De gemiddelde pensioenpremie in Nederland bedraagt 17.9% van de loonsom en bij een beschikbare premieregeling zitten de meeste ondernemingen hier (heel ver) onder. Dit kan een extra argument zijn in het overleg met de werkgever net als het steeds verder opschuiven van de pensioendatum.

 

Het attent maken van de werknemers dat de aannames de premiestaffel te rooskleuring zijn en dat zij een lager pensioen moeten verwachten dan 70%/75% van hun gemiddeld verdiende salaris kan aanleiding zijn voor de werknemers om zelf wat aan hun pensioeninkomen te doen. Zij kunnen bovenop de leeftijdsafhankelijke premiestaffel een extra storting in het pensioen doen van het verschil tussen de maximale premiestaffel (gebaseerd op 2% of 1,5%) en de door de onderneming toegezegde leeftijdsafhankelijke premiestaffel.

 
 
 
 
 
 
 
 
Verwante publicaties:

 
 
 
Categorie Financieel Advies