In systemen gaat het bij veranderingen meer om beïnvloedende factoren dan oorzaken. De relatie tussen systeemonderdelen bepaalt of iets een oorzaak of een gevolg is. Die relatie is afhankelijk van de structuur van het systeem.

Complexe systemen hebben een aantal karakteristieken: ze kennen een groot aantal systeemonderdelen die met elkaar interacteren via non-lineaire feedback loops. Hoe complexer het systeem hoe langer het duurt voordat de feedback het hele netwerk van verbinding heeft bereikt. Ze hebben voortdurend interactie met hun omgeving. Complexe systemen zijn nooit volledig in evenwicht: er vinden voortdurend veranderingen plaats als gevolg van eerdere en huidige condities en hun interactie met de omgeving. Ieder systeemonderdeel  heeft een effect op het geheel, terwijl het geheel ieder systeemonderdeel weer beïnvloedt. Dit maakt het mogelijk voor een complex systeem zich snel aan te passen zowel intern als extern.

De enige manier om te zien hoe een systeem functioneert is om het in zijn geheel in actie te zien. De kern van iedere verandering is gedragsverandering. Een gedragsverandering in een onderdeel heeft invloed op het gedrag van andere delen, wat weer leidt tot een leersysteem.

ideologieënEen systeem is wat het doet. Dit geldt ook voor mentale modellen. Alle systemen hebben een doel. Het doel van een mentaal model is om de eigen ervaring betekenis te geven. Het gedrag van iemand wordt daarmee altijd bepaald door het systeem waarin ze zitten. De structuur van het systeem bepaalt het gedrag; andersom is het gedrag weer van invloed op het systeem. Er zijn twee soorten mentale modellen: één die het leven (nog) ingewikkelder maakt doordat ze tot problemen leiden en één soort die het leven gemakkelijker maakt door problemen op te lossen. Ideologieën behoren tot de eerste soort.

Ideologische mentale modellen hebben de volgende systeemkenmerken: de eigen ideeën zijn de werkelijkheid; (h)erkennen geen ambiguïteit; als gebeurtenissen niet passen als verwacht komen er creatieve nieuwe duidingen (Poetin is misschien niet zo’n goed strateeg, maar het is de schuld van de NAVO);  gebruiken universele begrippen (wij zijn het volk); generaliseren snel op basis van één voorbeeld (beperkt aantal statushouders die hun baan opzeggen); zetten experimenten (eigen school) op om hun gelijk te bewijzen; zijn niet nieuwsgierig (ze hebben immers al gelijk).

Ideologieën lijken op regels die opties beperken. Het aardige is dat ook voor een ideologie geldt dat de uitingsvorm altijd van iemand komt. Ideologieën proberen het zo te ‘regelen’ dat het lijkt alsof ze geen mening geven, maar de werkelijkheid beschrijven. Daarom zijn drie vragen handig: wie zegt het nou eigenlijk?; nou en?; waarom niet?

Literatuur

O’Connor en I. McDermott (1997). The art of systems thinking. Essential skills for creativity and problem solving. San Francisco: Thorsons

Woldendorp, H. en A. Jeninga. (2018). Organisaties ontwarren. Systemisch kijken, denken en doen binnen de gezondheidszorg. Amsterdam: SWP

Woldendorp, H., H. de Groot, T. Woldendorp en C. Boven. (2022). Zie je Big Picture. Transformeer succesvol! Amsterdam: SWP