Belangrijke keuzes bij overgang naar het nieuwe pensioenstelsel
Alle pensioenregelingen moeten veranderd worden vanwege de aanpassingen in de Pensioenwet (“het pensioenakkoord”).
Noodzakelijk overleg
Onder het nieuwe pensioenstelsel zullen alle pensioenregelingen veranderd moeten worden. Dit betekent intensief overleg tussen de Ondernemingsraad en de werkgever. Er moeten immers zware impactvolle beslissingen genomen worden over het uitgestelde salaris en het pensioeninkomen van de medewerkers.
Belangrijke overlegpunten
Een van de punten van overleg is hoe het uiteindelijke pensioen er naar verwachting moet gaan uitzien.
De verwachte hoogte is een punt (hoe hoog willen we dat het pensioen gaat worden voor een werknemer die “zijn of haar hele leven” bij ons heeft gewerkt).
Is een teruggang van 50% van het inkomen dat de medewerker had voor pensionering verdedigbaar of moet gestreefd worden naar een koopkrachtbestendig (het pensioen houdt de uitholling van het pensioen door inflatie bij) pensioen van bv 70%? En wat zijn de financiële gevolgen hiervan, willen we dit of moeten we zoeken naar alternatieven en hoe gaan we dit betalen?
Vaste pensioenuitkering of een uitkering die meebeweegt met de schommelingen van de economie?
Bij de keuze van het uiteindelijke pensioen krijgt een werknemer twee grote keuzes (en de OR zit aan tafel om een default te bepalen, een voorkeuze te maken!). Een vaste uitkering of een met een economie meebewegende uitkering?
Uit berekeningen blijkt dat de kans op een hoger pensioen wordt gevonden als er minder zekerheid wordt afgesproken en dus een pensioenuitkering waarin de gepensioneerde deels belegd blijft.
Bij de vaste uitkering maakt de gepensioneerde een afspraak met de pensioenuitvoerder op een gegarandeerd pensioen. Dit heeft voor veel werknemers de voorkeur ten opzichte van een pensioen waarvan de hoogte niet vast staat.
Maar de zekerheid heeft een prijs. De pensioenuitvoerder die de garantie geeft zal de uitkering erop baseren dat zij voldoende rendement behaalt zodat de uitkering ook zeker betaald kan worden. Zonder enig risico dus. En we weten dat zekerheid duur is. Zekerheid gaat dus ten kosten van de hoogte van het pensioen.
De meeste werknemers die de uitkering laten meebewegen met de economie zitten ook niet te wachten op sterk variërende uitkeringen. Als het goed gaat met de economie stijgt het pensioen, maar gaat het minder kan de pensioenuitkering ook weer dalen. Een verlaging wordt als veel zwaardere ervaren dan een stijging. Veel gepensioneerden kunnen zich ook helemaal geen wisselend inkomen veroorloven en zijn dus gedwongen om te kiezen voor het zekere, maar naar verwachting lagere pensioen. Ook al is dit bij aanvang (vaak een stuk) lager.
De tussenweg kan worden gevonden als door de pensioenuitvoerder een reserve wordt gevormd die grote schommelingen kan opvangen.
De reserve wordt gevormd door tijdens het dienstverband collectief een reserve te vormen (uit de premie en/of uit extra rendementen in goede beleggingsjaren).
De uiteindelijke keuze maakt de gepensioneerde op de pensioendatum zelf. Als de rente hoog is bij een lage inflatie zal een vaste uitkering de voorkeur hebben (waarom zou je risico lopen?), maar als de rente, zoals de afgelopen jaren zeer laag is, begin je met een pensioen waarin je deels belegd blijft al met een veel hoger pensioen en kun je een stootje opvangen.
De invloed van de Ondernemingsraad
Werkgever en werknemers die worden vertegenwoordigd door de Ondernemingsraad bepalen de inhoud van de arbeidsvoorwaarde pensioen. Niet de pensioenuitvoerder (behalve bij een bedrijfstakpensioenfonds). En de Ondernemingsraad kan dus grote invloed uitoefenen op het uiteindelijke pensioen van de medewerkers.