Een laag pensioenvermogen gecombineerd met een hoog projectierendement: ‘lood om oud ijzer’ voor de pensioenuitkering of toch niet?

 
laag pensioenvermogen
 
De afgelopen periode waren op LinkedIn enkele artikelen gewijd aan het feit dat pensioenkapitalen de afgelopen maanden sterk zijn gedaald door negatieve beleggingsresultaten, maar dat dit toch een positieve invloed heeft gehad op de pensioenuitkering (vergelijkbaar met pensioenfondsen waar de dekkingsgraad steeg ondanks een waardedaling van de beleggingen). De reden hiervan moet inderdaad gezocht worden in de ‘kiloprijs pensioen’. Maar maakt het dan helemaal niets uit of je een hoog kapitaal hebt met een hoge kiloprijs pensioen of een laag kapitaal met een lage kiloprijs pensioen, of behoeft dit enige nuancering?

Aankoop van pensioen uit het persoonlijk pensioenvermogen

In het nieuwe pensioenstelsel heeft iedereen dadelijk een eigen ‘voor pensioenuitkering bestemd vermogen’ (dit is een term die in de Pensioenwet wordt gehanteerd). Op de pensioendatum (de deelnemer is dan dus in leven) moet van dit vermogen een pensioen worden aangekocht; in ieder geval een direct ingaand levenslang ouderdomspensioen, eventueel in combinatie met een uitgesteld partnerpensioen. Voor de aankoop van pensioen wordt de volgende formule gebruikt:

aan te kopen pensioen  =  persoonlijk pensioenvermogen / bruto kiloprijs pensioen

  • De hoogte van het persoonlijk pensioenvermogen wordt bepaald door de ingelegde premies en de beleggingsrendementen. Door goede beleggingen zal het pensioenvermogen stijgen en door slechte beleggingsopbrengsten zal het pensioenvermogen dalen. Daarnaast zal het pensioenvermogen ook nog kunnen veranderen door ‘sterfteresultaat’ dat ontstaat door vrijval van vermogen van overleden deelnemers. Voor het vervolg van dit artikel laten we dit sterfteresultaat buiten beschouwing aangezien het sterfteresultaat over een lange periode bekeken per saldo ongeveer nul zal zijn. En we mogen aannemen dat dit sterfteresultaat onafhankelijk is van het beleggingsrendement.
  • De hoogte van de bruto kiloprijs pensioen is afhankelijk van:
    1. De levensverwachting: hoe ouder we worden, hoe hoger de kiloprijs pensioen.
    2. Het projectierendement (de nieuwe term voor de rekenrente): hoe lager het projectierendement, hoe hoger de kiloprijs pensioen.
    3. Opslagen ter dekking van o.a. administratie- en uitbetalingskosten.

Communicerende vaten: beleggingsrendementen en rekenrente

Om het risico op grote (vooral negatieve) schommelingen in beleggingsresultaten vlak voor de pensioendatum te verkleinen, wordt richting de pensioendatum de beleggingsmix dusdanig aangepast dat er steeds minder in risicovolle zakelijke waarden wordt belegd, en steeds meer in ‘veilige’ vastrentende waarden zoals obligaties. De afgelopen bijna twee jaar daalden zowel zakelijke waarden (zie de ontwikkelingen van o.a. de AEX) als de vastrentende waarden (door de stijging van de marktrente werden de oude obligaties met lage rentevergoeding minder waard). Het persoonlijk pensioenvermogen daalde dus, soms met wel 20%. Maar door de stijging van de marktrente daalde de kiloprijs pensioen nog sterker, met ca. 30%. Als we deze veranderingen invullen in de eerdere formule zien we dat de uitkomst, het aan te kopen pensioen, met bijna 15% is gestegen. Hoera, de theorie klopt, in ieder geval bij ingang van de uitkering!

Bestaande beschikbare regelingen vs de solidaire of flexibele premieregeling

Voordat we verder kijken dan alleen de eerste pensioenuitkering, maken we even een zijstapje. Er zijn op dit moment al veel beschikbare premieregelingen waarbij de deelnemer op de pensioendatum moet kiezen uit aankoop van een jaarlijks vast pensioen (dit is de oervorm van de beschikbare premie) of een variabele pensioen (mogelijk sinds 1 september 2016 door de Wet verbeterde premieregeling).

Bij aankoop van een vast pensioen, waarna alle toekomstige beleggings-, langleven- en kostenrisico’s bij de pensioenuitvoerder liggen, ontvangt de gepensioneerde levenslang een gelijkblijvend pensioen.

Kiest de deelnemer voor een variabele uitkering, dan wordt met het nog niet opgenomen pensioenvermogen doorbelegd; de gepensioneerde blijft dan de eerder genoemde risico’s lopen waardoor er een reële kans is dat zijn toekomstige pensioenuitkeringen jaarlijks kunnen verschillen. Uit navraag bij diverse pensioenuitvoerders blijkt dat minder dan 5% van de deelnemers bij pensionering kiest voor een variabele uitkering.

Onder het nieuwe pensioenstelsel zal er in de solidaire premieregeling (alleen uit te voeren door pensioenfondsen) geen keuzemogelijkheid zijn en zal er altijd sprake zijn van een variabele uitkering; het doorbeleggen gaat dan collectief maar wel met speciale rendements-toedeling voor de groep pensioentrekkenden. Bij de flexibele premieregeling (uit te voeren door pensioenfondsen, verzekeraars en PPI’s) heeft de deelnemer wel de keuze tussen een vaste of variabele uitkering; onduidelijk is hoeveel deelnemers daarvan voortaan zullen kiezen voor de variabele variant. Er vanuit gaande dat in ieder geval de bedrijfstakpensioenfondsen een solidaire premieregeling gaan uitvoeren, zal in de toekomst zeker 85% van alle pensioenen variabel zijn. De vaste pensioenuitkering kan alleen bij een verzekeraar worden aangekocht.

Een hogere rekenrente vereist ook een hoger toekomstig beleggingsrendement

Hiervoor hebben we geconcludeerd dat ondanks het kleinere pensioenvermogen de eerste pensioenuitkering is toegenomen; er kon evenveel pensioen onttrokken worden aan het pensioenvermogen ondanks het feit dat er inmiddels minder vermogen was dan waar we in eerste instantie op hadden gerekend. Maar dit verhoogt dus wel het bestaansrisico van de komende uitkeringen, want iedereen kan op zijn vingers natellen dat als we meer pensioen uitkeren uit een laag pensioenvermogen, de kans groot is dat ons pensioenvermogen sneller zal afnemen dan wanneer we met een hoger vermogen waren begonnen en een lagere uitkering. En het pensioen dat we eenmaal hebben uitgekeerd is niet meer beschikbaar om verder te beleggen en rendement te halen.

Dus als de pensioenpot bij aanvang lager is maar we jaarlijks meer pensioen uitkeren, moeten we meer beleggingsrendement halen om toch levenslang dat hogere pensioen uit te kunnen keren. Kortom, een laag pensioenvermogen in combinatie met een lage kiloprijs pensioen vereist in de toekomst een hoger beleggingsrendement. Maar om dat hogere beleggingsrendement te halen moet er dus ook voor ouderen risicovoller worden belegd, met alle risico’s van dien. Als dat hogere beleggingsrendement niet wordt gehaald, dan kan onder het nieuwe pensioenstelsel eventueel een beroep worden gedaan op de solidariteits- of risicodelingsreserve, afhankelijk van wat de sociale partners hebben afgesproken. En bij een verzekeraar hoef je je sowieso geen zorgen te maken, die garandeert de levenslange vaste uitkering uit zijn eigen vermogen, iets dat eigenlijk ook gebeurt bij pensioenfondsen onder het FTK, alleen zonder de keiharde garantie.

En de kans op een koopkrachtbestendig pensioen?

Tja, de keerzijde van een hoger benodigd beleggingsrendement is dat de kans op een koop-krachtbestendig pensioen kleiner wordt: de stijging van het pensioen moet betaald worden uit de overrente, dus het beleggingsrendement dat uitkomt boven het projectierendement waarmee is gerekend. En door te rekenen met een hoog projectierendement (dit is wel wettelijk gemaximeerd), legt de pensioenuitvoerder de lat hoog om het pensioen te laten meestijgen met de inflatie. Dit is een belangrijke nuancering in de op het eerste gezicht positieve gevolgen bij aankoop van pensioen uit een lager pensioenvermogen. Vooral bij de flexibele premieregeling vereist dit extra aandacht in de communicatie naar de deelnemer die met pensioen gaat en voor de keuze staat tussen een vaste of een (iets hoger maar onzekerder) variabele uitkering.

 

Oktober 2023,

Gerard van der Toolen

Léon Zijlmans AAG