nabestaandenpensioenTijdens de behandeling van het (toen nog) wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen (Wtp) werd in verband met het nabestaandenpensioen de volgende vraag gesteld:

Vraag 131.

Kan de minister een toelichting geven hoe zij wil voorkomen dat pensioenuitvoerders en pensioenuitvoeringsorganisaties op verschillende manieren de beoogde eerbiedigende werking voor het partner- en wezenpensioen vorm gaan geven.

Antwoord minister:

Over het overgangsrecht voor nabestaandenpensioen is veelvuldig overleg gevoerd met pensioenuitvoerders. Het is zodanig vormgegeven, dat pensioenuitvoerders het kunnen uitvoeren op de manier die het beste past bij hun administratie. Deze vormvrijheid kan inderdaad betekenen dat pensioenuitvoerders dit op verschillende manieren in hun administratie verwerken. Echter, de bescherming die het overgangsrecht moet bieden is voor alle pensioenuitvoerders aan elkaar gelijk. Dat betekent dus dat de tot de transitie opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen geëerbiedigd moeten worden. Dit is voor mij belangrijker dan de wijze waarop pensioenuitvoerders dit praktisch vormgeven in hun administratie.  

Dit antwoord komt overeen met wat in het consultatiedocument ook al was geschreven:

Artikel 214d. Overgangsrecht nabestaandenpensioen

  1. Opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen en verkregen aanspraken op bijzonder partnerpensioen vóór het tijdstip waarop de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst om te voldoen aan de regels omtrent het nabestaandenpensioen zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen doch uiterlijk voor 1 januari 2026 blijven behouden.

Wat is er overgebleven van dit overgangsrecht in de Pensioenwet?

Kort maar krachtig: niets! Noch in de Pensioenwet noch in het Besluit uitvoering Pensioenwet is iets vastgelegd over de bedoelde eerbiedigende werking. Toch wel opmerkelijk als je de toezegging van de minister leest.

Eigenlijk is dit niet geheel onverwachts, immers hoe kun je de opgebouwde nabestaanden-pensioenen ‘garanderen’ als je deze nabestaandenpensioenen hebt omgezet naar een persoonlijk pensioenvermogen dat pas op de pensioendatum beschikbaar komt als de deel-nemer dan in leven is; bij eerder overlijden vervalt dit pensioenvermogen aan het collectief en krijgt de achterblijvende partner hier dus niets van. Er lijkt dus sprake van een ‘contradictio in terminis’.

Voor een achterblijvende partner van een tijdens het actieve dienstverband overleden deel-nemer lijkt dit geen probleem; als het goed is is er een nieuw partnerpensioen op risicobasis verzekerd. Maar de achterblijvende partner van een overleden slaper heeft pech: er is geen partnerpensioen meer bij dit pensioenfonds, alleen een pensioenvermogen maar dat valt nu vrij aan het collectief.

 

 

En als de slaper geen nieuwe baan heeft of wel ergens werkt maar er is geen partnerpensioen verzekerd, dan krijgt deze achterblijvende partner helemaal niets, terwijl dat volgens de oude pensioenregeling wel was toegezegd en ook nog door de minister was bevestigd.

Maar ook de aanspraak op bijzonder partnerpensioen is na het invaren eigenlijk als sneeuw voor de zon verdwenen omdat ook deze aanspraak is omgezet in een pensoenvermogen dat beschikbaar komt op de pensioendatum als de deelnemer dan nog leeft. Dus ook hier geldt dat de ex-partner kan fluiten naar een uitkering van het bijzonder partnerpensioen als de gescheiden deelnemer voor de pensioendatum overlijdt.

Hoe lossen sociale partners dit dan op?

In tot nu toe gepubliceerde transitieplannen staat hierover het volgende:

  • Bij Vervoer:

“Inkomen voor je partner als je overlijdt Je houdt het partnerpensioen dat je hebt opgebouwd. Dit is een overgangsrecht.”

  • Bij Openbare Bibliotheken:

“Inkomen voor uw partner als u overlijdt De sociale partners willen dat er niet alleen een pensioen is voor uzelf, maar ook een uitkering voor uw partner: het partnerpensioen. Uw eventuele partner krijgt elke maand een bedrag na uw overlijden. Dit partnerpensioen is een verzekering. U partner houdt recht op het bedrag dat u heeft opgebouwd in de ‘oude’ pensioenregeling (de regeling die geldt tot de nieuwe regeling start). Dit bedrag wordt ook verzekerd in de nieuwe regeling.”

  • Bij Particuliere Beveiliging:

Niets vermeld.

Helaas geven de betreffende sociale partners op dit moment geen duidelijke invulling aan de eerbiedigende werking voor het opgebouwde partnerpensioen. Er is wel over nagedacht maar de oplossing van het probleem wordt doorgeschoven naar het pensioenfonds.

Is er een oplossing voor de ‘huilende nabestaande aan de poort’?

Ja! Er zijn enkele mogelijkheden om te voorkomen dat de achterblijvende partner in een van de hierboven genoemde situaties met lege handen staat. Zoals we eerder schreven is het probleem echter wel dat het ‘voor de pensioenuitkering bestemd vermogen’ of kapitaal alleen maar op of na de pensioendatum beschikbaar komt als de deelnemer of slaper dan in leven is, dus niet bij eerder overlijden van de deelnemer of slaper; de minister weigert om een restitutiebeding toe te staan.

  • De eenvoudige oplossing

    De eenvoudigste oplossing is dat voor het opgebouwde (bijzonder) partnerpensioen een risicodekking worden afgesloten, of bij het pensioenfonds zelf of bij een (her)verzekeraar. Als de slaper of gescheiden deelnemer vervolgens komt te overlijden dan ontvangt de achterblijvende (ex-) partner toch het partnerpensioen zoals dat bij dienstverlating of echtscheiding was gecommuniceerd. Naar de slapers en de ex-partners is deze oplossing eenvoudig te communiceren en zij worden niet lastig gevallen met een technische en administratieve oplossing van een probleem dat niet op hun bordje hoort te liggen.

  •  

  • De technische oplossing

    Een andere, meer ingewikkelde oplossing is om bij de omzetting van het opgebouwde (bijzonder) partnerpensioen onderscheid te maken tussen een tijdelijke overlijdensrisico tot aan de pensioendatum en een vanaf de pensioendatum uitgesteld overlijdensrisico. Deze oplossing kan alleen gebruikt worden bij een solidaire premieregeling en een flexibele premieregeling met een risicodelingsreserve. Dit zal echter leiden tot een lager pensioen-vermogen op de pensioendatum voor de slaper of de ex-partner. Met een voorbeeld lichten we dit toe:

    Stel een 50-jarige gescheiden deelnemer heeft een opgebouwd partnerpensioen van € 10.000 dat door echtscheiding volledig is omgezet in een bijzonder partnerpensioen. De huidige, sekseneutrale, actuariële waarde van dit bijzonder pensioen bedraagt ca. € 20.000, op te splitsen in ca. € 8.000 voor een tijdelijke overlijdensdekking van levenslang partnerpensioen en ca. € 12.000 voor een uitgestelde overlijdensdekking van levenslang partnerpensioen.

    Deze laatste ca. € 12.000 wordt omgezet in een persoonlijk pensioenvermogen dat bij overlijden op of ná de pensioendatum beschikbaar komt voor aankoop van bijzonder partnerpensioen. De overige € 8.000 kan worden toegevoegd aan de solidariteits- of risicodelingsreserve om bij overlijden voor de pensioendatum een deel van de kosten voor aankoop van een direct ingaand levenslang partnerpensioen te kunnen financieren.

    Als de flexibele premieregeling geen risicodelingsreserve heeft, kan deze oplossing niet gebruikt worden en zal dus bijvoorbeeld de eerder beschreven eenvoudige oplossing geboden kunnen worden.

Conclusie

Het is afwachten hoe de pensioenfondsen handen en voeten gaan geven aan de ‘eerbiedigende werking van het opgebouwde partnerpensioen’. Eén ding moet bovenaan staan: de toekomstige nabestaande mag niet de dupe worden van een moeilijke uitvoering van een terechte, goedbedoelde en toegezegde afspraak die niet wettelijk is vastgelegd.

 

Oktober 2023,

Léon Zijlmans AAG

Geragd van der Toolen