Beleggingsrisico in pensioenregelingen
Pensioen, beleggingen, rendement en bescherming: er valt wat te kiezen. Wij zien nogal wat onduidelijkheid over beleggingen en het beleggingsrisico in pensioenregelingen en daarom zetten we wat punten op een rijtje.
Waarom beleggen met pensioengeld?
Ongeveer 1/3 van het uiteindelijke pensioen komt uit de beleggingsrendementen die zijn behaald. Vanwege de lange beleggingshorizon (meer dan 60 jaar) is het aannemelijk dat geld in zakelijke waarden (aandelen) meer oplevert dan risicovrij beleggen in obligaties. Dit blijkt ook uit het verleden.
Vanwege de omvangrijke vermogens van pensioenuitvoerders kunnen zij in veel ondernemingen, sectoren en landen beleggen om zodoende risico’s te spreiden.
Meer risico onder de Wet toekomst pensioenen (hierna Wtp)?
Sommigen denken dat het pensioen onder de Wtp veel risicovoller wordt. Dit werd zelfs door enkele politieke partijen casinopensioen genoemd (SP en PVV), maar dit is een onjuiste framing. Ook de huidige vermogens van de pensioenfondsen zijn volledig belegd en het is niet te verwachten dat fondsen vanwege de nieuwe wetgeving opeens veel risicovoller gaan beleggen; ze moeten immers ook rekening houden met de risicobereidheid van de deelnemers en gepensioneerden.
Toerekening rendementen
Wat wel gaat veranderen is dat bij de solidaire pensioenregeling het in een jaar behaalde rendement anders toebedeeld gaat worden dan onder het oude pensioenstelsel. In het oude stelsel wordt het rendement evenredig verdeeld onder alle deelnemers maar in het nieuwe stelsel wordt het rendement verdeeld op basis van het risico dat gelopen kan worden. Door hun lange beleggingshorizon kunnen jongeren relatief veel risico lopen en zij krijgen dus een groter deel van het rendement (en dit kan positief maar ook negatief zijn) toebedeeld. Ouderen en gepensioneerden hebben een korte beleggingshorizon en willen en kunnen daardoor minder risico lopen met hun persoonlijke pensioenvermogen; zij worden beschermd door aan hen een kleiner deel van winst of verlies te geven.
Er valt wat te kiezen
De pensioenregelingen, net als alle arbeidsvoorwaarden, worden tussen sociale partners afgesproken; dit zijn dus de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers.
Als er sprake is van een Cao met een verplicht gestelde pensioenregeling zullen de deskundigen van de vakbonden de belangen van de werknemers behartigen en als dit niet aan de orde is zullen de Ondernemingsraad of Personeelsvertegenwoordiging deze honneurs waarnemen. Maar in dit geval binden de afspraken de individuele werknemers niet en zal iedereen dus ook nog persoonlijk moeten instemmen.
In principe zullen de sociale partners kiezen voor een solidaire of een flexibele premieregeling.
Bij de solidaire premieregeling wordt het beleggingsrisico zoveel mogelijk gedeeld. Vakbonden zijn hier voorstander van. Het lijkt erop dat bijna alle bedrijfstakpensioenfondsen (Bpf) en veel ondernemingspensioenfondsen gaan kiezen voor het delen van het beleggingsrisico zowel in de fase dat het pensioenvermogen wordt opgebouwd als daarna in de uitkeringsfase van het pensioen. Hierdoor wordt behoorlijk wat zekerheid voor de deelnemers ingebouwd. Maar deze solidariteit heeft uiteraard ook een prijs. Je spreekt met elkaar af dat er wat geld opzij wordt gezet in de solidariteitsreserve voor als het minder gaat met de beleggingen om zodoende een zo stabiel mogelijk pensioen te kunnen ontvangen.
Aan de andere kant van het spectrum zitten de flexibele premieregelingen. De werknemer belegt de premie in een van de door de pensioenuitvoerder voorgestelde life-cycle beleggingsfondsen en ontvang jaarlijks het hele rendement. Op de pensioendatum kiest de werknemer voor een zekere, vaste uitkering (met waardeoverdracht naar een verzekeraar) of voor een uitkering die jaarlijks mee kan bewegen met de beleggingsresultaten. Erg individueel en erg transparant, met tot gevolg een grotere kans op jaarlijks wisselende uitkeringen dan bij de solidaire premieregeling. Maar deze kans kan verkleind worden als er een risicodelingsreserve aanwezig is waarvoor dan wel een prijs betaald moet worden: maximaal 10% van de premie of van het kapitaal dat bij pensionering wordt gebruikt voor de aankoop van pensioen.
Binnen de flexibele premieregeling is er in de uitkeringsfase toch ook nog een solidair element toe te voegen, het zogenoemde ‘collectief toedelingsmechanisme’. Hierbij kunnen behalve de beleggingsrendementen ook de rendementen op sterfte worden gedeeld binnen de kring van gepensioneerden. Ook kan door het uitsmeren van rendementen over maximaal 10 jaar, de kans op grote veranderingen van het ingegane pensioen worden beperken. Want op schommelingen (en dan vooral de negatieve) in het inkomen zitten veel gepensioneerden helemaal niet te wachten.
Een zeker pensioen
Het meest zekere pensioen wordt verkregen als gebruik wordt gemaakt van de optie waarbij de afgesproken premie vanaf 15 jaar vóór de pensioendatum direct wordt omgezet in een gegarandeerde uitkering vanaf de pensioendatum; dit kan bij de premie-uitkeringsregeling. Deze regeling komt eigenlijk alleen bij verzekeraars voor, maar ook premie-pensioeninstellingen (PPI’s) kunnen deze regeling aanbieden; bij een PPI vindt er dan in die laatste 15 jaar een verplichte waardeoverdracht plaats naar een verzekeraar omdat alleen bij een verzekeraar een vaste pensioenuitkering kan worden aangekocht. De prijs voor deze zekerheid is een ca. 20% lager pensioen.
Wat is de beste keuze?
Het is niet op voorhand te zeggen welke regeling het hoogste pensioen zal opleveren. Bij de start van de nieuwe regeling maakt het voor het invaren niet uit of er gekozen wordt voor de solidaire of flexibele premieregeling; in beide situaties wordt het op het invaarmoment aanwezige eigen vermogen van het pensioenfonds verdeeld over eventuele reserves en de individuele pensioenpotten. Vervolgens zit in de solidaire regeling een grote mate van solidariteit en die moet worden gefinancierd en dat kan dus ten koste gaan van de verdere opbouw van het persoonlijke pensioenvermogen
In de flexibele premieregeling is er in de opbouwfase geen solidariteit, dus de deelnemer hoeft zijn behaalde beleggingsrendement met niemand te delen; maar hij wordt ook niet geholpen door collega’s als het voor hem tegen heeft gezeten. En in de uitkeringsperiode kan in de solidaire regeling juist weer geprofiteerd kunnen worden van de eerder beschreven solidariteit terwijl die in beperkte mate in de flexibele regeling kan worden gevoerd; de uitkering in de solidaire regeling zal daardoor waarschijnlijk minder veranderlijk zijn dan in de flexibele regeling. Het is dus moeilijk op voorhand aan te geven in welke regeling een individuele deelnemer beter uit.
Feit is wel dat heel veel mensen deze keuze niet zelf kunnen maken omdat de sociale partners dit voor hen besluiten. Sociale partners wacht daarom een mooie taak om niet alleen te kiezen wat het beste bij de onderneming of de bedrijfstak past, maar vooral wat het beste past bij hun achterban.
November 2023,
Gerard van der Toolen
Léon Zijlmans