Alle pensioenregelingen moeten worden veranderd vanwege nieuwe pensioenwetgeving (Wet toekomst pensioenen ofwel de Wtp).

Werkgevers, werknemers(vertegenwoordigingen), pensioenadviseurs en pensioenuitvoerders moeten of zijn al aan de slag om de pensioenregeling aan te passen aan deze nieuwe wetgeving. Wij zien echter, helaas, dat er volstrekt onvoldoende rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van in het verleden opgebouwde pensioen bij de zogenoemde ‘verzekerde pensioenregelingen’. Hoe kan dan wel rekening gehouden worden met oude premievrije pensioenen bij verzekeraars? Hierop gaan wij hieronder in.

 
 premievrije pensioenen
 

Wat is er aan de hand?

Een van de redenen om het pensioenstelsel te hervormen en meer toekomstbestendig te maken was dat pensioenen niet verhoogd konden worden om prijsstijgingen te kunnen volgen (indexaties of toeslagen) terwijl de pensioenuitvoerders wel een goed beleggingsrendement behaalden.

 

De kans is groot dat we ook in de toekomst rekening moeten houden met prijsinflatie (de inflatiedoelstelling van de ECB is 2% en dit is door de Commissie Parameters 2022 overgenomen). Dus als opgebouwde pensioenen en pensioenuitkeringen niet verhoogd worden dan vindt uitholling door inflatie plaats. Dit is ongewenst.

 

Als voorbeeld kijken wij naar een 39-jarige deelnemer die al jaren pensioen heeft opgebouwd en naar verwachting tegen zijn 69ste met pensioen gaat. Bij een jaarlijkse inflatie van 2% zullen de prijzen in die 30 jaar naar verwachting met ruim 80% zijn gestegen. Dus als de wekelijkse boodschappen nu nog € 100 kosten, zal dit naar verwachting op de pensioendatum ruim € 180 bedragen. En gaan we er van uit dat hij na pensioeningang nog 20 jaar leeft, dan kosten die boodschappen op zijn 89ste naar verwachting zelfs al ongeveer € 270!

Indien het pensioen van deze deelnemer vanaf nu niet meer wordt verhoogd volgens de prijsinflatie, zal hij van zijn pensioen dus in de loop der jaren aanzienlijk minder boodschappen kunnen doen.

Dit geeft aan hoe belangrijk het is dat de pensioenen zich mee ontwikkelen met de prijzen!

 

Variabele uitkeringen

Bij pensioenfondsen blijkt uit de beschikbare berekeningen dat er een grote kans is dat pensioenen in de toekomst mee gaan bewegen met de economie, de zogenoemde variabele uitkeringen. Dit geldt niet alleen voor de vanaf de zogenoemde ‘transitiedatum’ uit de nieuwe persoonlijke pensioenvermogens aan te kopen pensioenen, maar ook voor de al opgebouwde pensioenen die via een collectieve waardeoverdracht worden ‘ingevaren’ naar het nieuwe pensioenstelsel. Maar dit is bij de meeste pensioenregelingen die in het verleden bij verzekeraars zijn afgesloten meestal niet het geval.

 

Rekening houden met de belangen van alle (gewezen) deelnemers en al gepensioneerden

Werkgevers kunnen met de pensioenuitvoerder afspreken om de pensioenen jaarlijks te verhogen. Hiervoor draagt de werkgever dan de extra kosten. In het verleden werden deze kosten vaak (deels) betaald uit kortingen die de pensioenuitvoerder gaf (bijv. omvangs-korting, winstdeling of rentekorting), maar deze bronnen zijn vaak al lang opgedroogd. Met als gevolg: geen verhogingen meer. Nooit meer!

In het overleg dat wij hebben met pensioenadviseurs en sociale partners zien wij meestal dat in eerste instantie alleen gekeken wordt naar de omzetting van de huidige pensioenregeling. Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze wordt aangepast aan de nieuwe wettelijke bepalingen en hoe zorgen we ervoor dat de verwachte pensioenuitkomsten in de nieuwe pensioenregeling aansluiten bij de uitkomsten van de huidige pensioenregeling. Er wordt vaak zelfs een berekening gemaakt van het verwachte pensioen van een nieuwe medewerker die op z’n 25ste in dienst treedt.

 

Maar er wordt bijna nooit gekeken hoe het pensioen gaat worden van de medewerker die in het verleden een middelloon- of soms zelfs nog een eindloonpensioen heeft opgebouwd en in de toekomst geen cent indexatie gaat krijgen. Dit pensioen wordt door de verzekeraar namelijk niet ‘ingevaren’ en zal dus niet mee kunnen delen in toekomstige rendementen (positief en negatief). Vaak is daardoor het pensioenniveau (zeer) laag.

Maar ook is het niet ondenkbaar dat het pensioen van deze medewerker aanzienlijk lager zal zijn dan de verwachte pensioenuitkomsten van de medewerker die onder de nieuwe pensioenregeling in dienst treedt. En helemaal als die nieuwe deelnemer via een individuele waardeoverdracht zijn oude pensioen mee neemt naar de nieuwe regeling. Het is de vraag of dit gewenst is en of dit evenwichtig is (een van de vragen die sociale partners moeten stellen bij de transitie naar het nieuwe pensioen). Is er echt rekening gehouden met de belangen van alle (gewezen) deelnemers en al gepensioneerden?

Evenwichtigheid

Bij de transitie moet rekening gehouden worden met de belangen van alle deelnemers aan de pensioenregeling. Mensen die in dienst zijn, jongeren, ouderen, gepensioneerden, en deelnemers die al uit dienst zijn. De vraag moet gesteld worden of we ‘nieuwe’ werknemers naar verwachting betere pensioenen willen geven dan medewerkers die al langer bij ons werken en in het verleden pensioen hebben opgebouwd.

Zo ja, leg dit dan goed vast, zodat bij vragen in de toekomst kan worden verklaard waarom deze keuze is gemaakt.

Zo nee, welke oplossingen zouden er kunnen zijn?

 

Betaling kosten indexaties, of ….

Er zijn nu al werkgevers die jaarlijks de aanvullende kosten voor de pensioenverhogingen betalen. Los van de pensioenopbouw dus. In het nieuwe pensioenstelsel kan hiermee gewoon worden doorgegaan. Maar ook als de werkgever tot nu toe geen toeslagen heeft ingekocht bij de verzekeraar, kan hij hier alsnog mee starten en doorgaan in het nieuwe pensioenstelsel. Deze voortzetting is toegestaan ook als de pensioenkosten hierdoor boven het fiscale maximum van pensioenopbouw van 30% uitkomen. Het gaat immers niet om toekomstige pensioenopbouw maar om verhoging van in het verleden opgebouwde pensioenen.

 

De vele tienduizenden contracten bij de diverse verzekeraars hadden en hebben veelal een deling in de zogenoemde overrente, het behaalde of verwachte beleggingsrendement boven de rekenrente. Dit waren dan contracten met contante rentekorting (SL, TL of UL), overrente-aandeel (ORA) of, bij hele grote contracten, gesepareerde beleggingen; de rentewinst werd meestal in een rentedragend depot bij de verzekeraar gestort. Het geld in dit depot kon vervolgens gebruikt worden voor de financiering van indexatie van de opgebouwde en ingegane pensioenen. Echter, door de dalende marktrente werden de bedragen uit deze rentewinstdeling nihil of negatief en werd de winstdelingsregeling gestopt door de verzekeraar. Hierdoor werden de depots ook steeds leger en de meeste depots zijn inmiddels leeg. Er zijn dus geen gespaarde middelen meer om te indexeren. Pech voor de werknemers, slapers en gepensioneerden als de indexatie van de pensioenen voorwaardelijk is en alleen wordt toegekend als er voldoende geld in het depot zit.

 

Helaas weigeren verzekeraars (tot nu toe?) om mee te werken aan het re-activeren van de regeling voor rentewinstdeling (potentieel is dit een enorme winstbron) of ze vragen een forse koopsom voor inkoop van de indexaties, hetgeen voor veel werkgevers best een probleem is. Voor de al afgelopen contracten is het argument van de verzekeraar “Het oude pensioen is immers afgehandeld”.

 

Een individuele deelnemer kan eventueel nog vragen om zijn oude pensioenen over te dragen naar de huidige pensioenregeling, mits hij op of na 8 juli 1994 van baan en pensioenregeling is gewisseld. De rekenregels hiervoor zijn wettelijk vastgelegd en dit waarborgt een ‘eerlijke’ waardeoverdracht: er blijft niets aan een strijkstok hangen!

 

Maar ook de werkgever kan, met individuele toestemming van de deelnemers, slapers, gepensioneerden én een ‘geen bezwaar verklaring’ van De Nederlandsche Bank, een collectieve waardeoverdracht aanvragen naar een andere verzekeraar of pensioenfonds, waar mogelijk gunstiger voorwaarden gelden voor toekomstige indexaties. Of dit echt gunstig is weet je alleen als je een aanvraag hebt ingediend: “Niet geschoten is altijd mis!”. Hier zouden verzekeraars en de politiek best ook een actieve rol in kunnen spelen.

 

Creatief denken

Het beschikbare pensioenbudget zou ook creatief verdeeld kunnen worden.

Stel dat het beschikbare pensioenbudget 20% van de salarissom is, dan kan worden overwogen om niet het hele budget te gebruiken voor opbouw van het nieuwe pensioenvermogen, maar een deel aan te wenden voor indexaties van het oude, niet-ingevaren pensioen van de bestaande werknemers, in ieder geval zolang zij in dienst zijn. En dan kan de verzekeraar zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen voor de pensioenen van de gewezen deelnemers en gepensioneerden door bijvoorbeeld de regeling van rentewinstdeling (desnoods deels) te re-activeren.

 

Wij stellen dit aan de orde bij zoveel mogelijk instanties (ondernemingsraden, pensioenadviseurs, politiek etc.) omdat wij in de praktijk merken dat deze benadeling van werknemers die al lang in dienst zijn, onbekend is bij veel verantwoordelijken.

 

 

Léon Zijlmans AAG van ZPA BV

Gerard van der Toolen van OR-Pensioenadviseurs

Oktober 2024